20 januari 2009

DODE PRINS ONDER DE MIDDENSTIP

Door Pieter van den Broeke

DEN HAAG - In een stille uithoek van de stad werkte een groepje vrije jongens tien jaar lang aan hun droom. Het resultaat mocht er zijn, want FC Kranenburg groeide uit tot een fenomeen in het Haagse voetbal. Maar nu resten van die droom slechts stille getuigen.


De plek waar de voetballers van FC Kranenburg triomfen vierden wacht op een nieuwe bestemming. Foto: Robert van Stuyvenberg

Prins heeft nog even het rijk alleen. Op hem na is het voetbalveld aan de rand van de stad verlaten. Een privédomein van een halve hectare, geen hond in Den Haag kan tippen aan zo’n territorium. Spijtig dat Prins dood is. Het gebeente van de bouvier rust sinds 1999 een halve meter diep onder de middenstip van het hoofdveld. Als de groene zoden binnenkort worden opengescheurd door graafmachines, verdwijnen zijn botten alsnog uit wat nu nog Sportpark Kijkduin heet. Op de plek van zijn graf zullen villa’s verrijzen, bewoond door mensen die nooit hebben gehoord van Edwin Grünholz, alias de ‘Magiër van Kranenburg’. Mensen die er geen benul van hebben dat er daar ooit een voetbalfan rondliep die zijn huisdier per se wilde begraven op het veld van zijn geliefde cluppie.

Op een steenworp afstand van de bron van de Haagse Beek en met uitzicht op de puinduinen, waar het Hemels Gewelf van landschapskunstenaar James Turrell de zintuigen desoriënteren, werden eind vorige en begin deze eeuw een aantal opmerkelijke bladzijden aan de plaatselijke sportgeschiedenis toegevoegd. De handtekening onder dat fraaie hoofdstuk werd gezet door een groepje Haagse vrije jongens. Zij joegen een droom na en slaagden er in die ambitie te verwezenlijken: het bescheiden voetbalclubje FC Kranenburg transformeren tot een spraakmakende top(amateur)- vereniging. Van 1995 tot 2005 werd de uithoek van Ockenburgh uit de anonimiteit getild door de volksclub. Een decennium, waarin het terrein aan het Schapenatjesduin uitgroeide tot een geliefd én gehaat voetbalbolwerk, om na het vertrek van de club weer razendsnel terug te vallen in de vergetelheid.

Voor John van Kuijeren vormde het optuigen van de club zijn levenswerk. Samen met de geldschieters/ bestuursleden Zier Tebbenhoff en Albert Fens (beiden nazaten van grondleggers van de vereniging in 1919), zette de van ADO afkomstige Van Kuijeren halverwege de jaren negentig zijn schouders onder de toen zieltogende club. Er kwamen gerenommeerde spelers van elders, van wie balgoochelaar Edwin Grünholz de bekendste was.

Kranenburg had toen al twee decennia een tamelijk anoniem bestaan geleid. In 1973 had de club vanwege woningbouw het complex aan de Kijkduinsestraat moeten verruilen voor de nieuwe bestemming, amper tweehonderd meter verderop. Met een lening van 125.000 gulden van de Nutsspaarbank had de club zichzelf een fraai jasje kunnen aanmeten. Ook dankzij het feit dat Kranenburg was geworteld in een volksbuurt. ,,We hadden genoeg metselaars, loodgieters en schilders. We hebben alles zelf aangelegd,’’ zegt Van Kuijeren (44). ,,Kleedkamers en kantine, van de fundering tot het verven, allemaal eigen werk.’’

Ook het overdekte tribunetje en de rijen stoeltjes langs de lange zijden van het hoofdveld werden door de leden zelf geconstrueerd. Daarvoor werden kuipstoeltjes hergebruikt die al een lang en bewogen leven achter zich hadden. Van Kuijeren: ,,Bij de sloop van het Ajaxstadion De Meer werden die stoeltjes te koop aangeboden. We hebben iemand met een vrachtwagen geregeld en zijn daarmee een paar keer heen en weer gereden naar Amsterdam. Toen hadden we zeshonderd stoeltjes. En we steunden ook nog een goed doel, want de opbrengst van de stoeltjes ging naar de gehandicaptenbond.’’ Ook de dugouts en een deel van de lichtinstallatie maakten in een vorig leven deel uit van het Amsterdamse stadion.

,,Het was de mooiste accommodatie van Den Haag,’’ zegt Van Kuijeren. ,,Met geweldige velden, dankzij de zandgrond. Afkeuringen kwamen amper voor. En als een training niet doorging, hoefden we maar drie keer te vallen en we waren op het strand.’’ De situering vlakbij zee had, vooral in de jaren zeventig, ook financieel voordeel opgeleverd. ,,In de zomer werd er flink bijverdiend door de velden te gebruiken als parkeerplaats. Een gulden per auto, in totaal een paar honderd gulden per dag.’’
Niet lang na de entree van Van Kuijeren begon Kranenburg aan een opzienbarende opmars. Het kampioensvaandel ging vijf keer in zes jaar tijd uit: van de hoofdklasse van de toenmalige HVB naar de hoofdklasse van de KNVB. De Haagse voetbalfans trokken massaal naar Ockenburgh om het wonder met eigen ogen te aanschouwen.

,,Met het publiek kort op het veld hing er een echte Engelse sfeer. Het is gebeurd dat we op last van de brandweer geen toeschouwers meer mochten toelaten, stampvol.’’ Diezelfde brandweer moest er ook aan te pas komen om in allerijl een gammele lichtmast neer te halen. ,,Vlak voor de wedstrijd merkten we dat de mast niet deugde. Na een half uurtje konden we toch beginnen.’’

De sportieve prestaties trokken de aandacht, maar ook de uitbundige wijze waarop successen werden gevierd spraken tot de verbeelding. De ‘derde helft’ was een fenomeen, waar de strijd tegen de dorst met overtuiging werd aangebonden. ,,Voor een kampioenswedstrijd hadden we een grote feesttent neergezet en The Raspers gecontracteerd. Maar we wonnen niet. Omdat het derde elftal wel kampioen was geworden, en we 10.000 gulden voor de band hadden betaald, hebben we het feest en het buffet door laten gaan. ‘Wat doen jullie als het eerste elftal kampioen wordt,’ vroegen de tegenstanders. ‘Dan komen de Rolling Stones spelen,’ zeiden we.’’

Het poenerige imago zorgde voor afgunst binnen het voetbalwereldje, desondanks was Kranenburg geliefd bij velen. En een club waar bijgeloof een hoofdrol speelde. Zo wierp jeugdtrainer Hammie steevast dubbeltjes in het doel van de tegenstander. Om te zorgen dat er niet werd verloren. En voor de zekerheid was er ook nog de dode hond van supporter René Prins, Prins. Diens graf maakte het elftal onkwetsbaar, dat wist iedereen. Maar de vereniging was wel kwetsbaar.

Dat bleek toen de gemeente besloot dat de club moest wijken voor woningbouw. In 2005 fuseerde Kranenburg met RVC/Rijswijk en ging in de buurgemeente verder als Haaglandia. ,,Alleen onze oude buren, de Haagse scheidsrechtersvereniging, zit er nog. Zij zijn de laatste der Mohikanen, want ook hun huur is inmiddels opgezegd.’’
Het veld is verlaten. De tekst ‘Hier treft men helden’ boven het toegangshek is verdwenen en de ruiten van het hokje waar op zondag de kaartjes werden verkocht, liggen in duizenden splinters op de modderige vloer. De door de leden eigenhandig gebouwde kantine is slordig dichtgetimmerd en weg zijn de reclameborden die het veld omzoomden. Met enige moeite is de middenstip terug te vinden. Nog even.

1 opmerking:

Anoniem zei

heel mooi stukkie

Bas